Op het eerste gezicht vormen de jaren tachtig een paradox. Het decennium staat bekend als een tijd van depolitisering en van het wegsterven van de grote ideologische verhalen. Tegelijkertijd werd onder de drie kabinetten Lubbers een scherpe koerswijziging ingezet, geïnspireerd op neoliberale ideeën. De regering schakelde over van een beleid van keynesiaanse vraagstimulering naar een aanbodeconomie. Frans Rutten, de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, verdedigde de hervormingen op expliciete wijze met een beroep op een lange termijn visie die hij entte op Milton Friedman. Wil Albeda, prominent econoom en minister van Sociale Zaken van 1977 to 1981, stelde dat de groep rond Rutten putte uit ‘het neo-liberale arsenaal zoals dat is uitgedacht in de V.S.’
Deze paradox van een ideologische koerswijziging die zich voordoet als een vorm van depolitisering wijkt af van bestaande theorieën over grootschalige institutionele verandering. Volgens de bekende theorie van Peter Hall gaan wisselingen van beleidsparadigma’s gepaard met politisering en een publieke ideeënstrijd. In het geval van Margaret Thatcher zag Peter Hall een significante verschuiving van macht vanuit bestaande beleidselites naar actoren in media en politiek. Het tegenovergestelde lijkt te zijn gebeurd in Nederland. De paradigmaverschuiving vond plaats in een context van ‘no nonsense’ depolitisering, met een sleutelrol voor beleidselites die grotendeels achter de schermen opereerden. Nader bezien vond er wel een interne strijd plaats tussen aanhangers van de ideeën van Keynes en Friedman binnen de verschillende ministeries. Kan het zijn dat de paradigmaverschuiving in Nederland plaatsvond aan de hand van een ideeënstrijd die zich achter de coulissen voltrok? En hoe verhouden de Anglo-Amerikaanse inspiraties zich tot de bestaande Nederlandse neoliberale stroming?