Interview Colin Hay

      Reacties uitgeschakeld voor Interview Colin Hay
Colin Hay

‘Politici die normatief zijn, worden meer vertrouwd’

De Brit Colin Hay (1968) is hoogleraar politicologie in Parijs, waar hij toekomstige beleidsmakers lesgeeft. Hij is een veelgevraagd commentator over de Brexit, schreef een boek over de vraag waarom veel mensen politiek haten en hoe het komt dat depolitisering dat alleen maar verergert. ‘Politici moeten niet zeggen: vertrouw me, want ik ben een competente bestuurder, maar: dit zijn mijn waarden en vanuit die waarden oordeel ik over problemen en beleid.’

In uw boek Why we hate politics (2007) stelt u dat politici gedemoniseerd worden omdat veel wetenschappelijk onderzoek naar politiek de impliciete aanname hanteert dat politici alleen maar voor hun eigenbelang opkomen. Hoe zit dat precies?

Veel politicologische verklaringen voor politiek gedrag berusten op economische theorieën die ervan uitgaan dat individuen altijd hun eigenbelang nastreven. Dat moedigt negatief denken over politieke elites aan. Als politici alleen maar hun eigenbelang nastreven, dan maakt dat het moeilijk om in publieke goederen te geloven. Zeggen dat je opkomt voor het publieke belang wordt gezien als een teken van onoprechtheid.

Waarom leidt dat dan tot depolitisering, uw andere stelling?

Ter rechtvaardiging van impopulaire besluiten, zeggen politici vaak dat ze economisch noodzakelijk zijn: vanwege de globalisering moeten we bezuinigen op de sociale zekerheid, om competitief te zijn moet Frankrijk volgens Macron de spoorwegen hervormen. Dat soort depolitisering onttrekt aan het oog dat het een politieke keuze is. Het doorschuiven van een vraagstuk naar een andere bestuurslaag, bijvoorbeeld naar Europees of lokaal niveau, is soms ook een uiting van depolitisering.

Links is op veel plaatsen in Europa in een treurige staat. Waarom is dat?

Juist links streeft publieke goederen na, zoals een goede verzorgingsstaat en een rechtvaardige inkomensverdeling. Het is veel moeilijker om publieke goederen te verdedigen op basis van economische imperatieven. Bovendien hebben mensen moeite te geloven dat politici überhaupt voor publieke goederen kunnen zorgen. Kan iemand een oprechte claim maken om te handelen in dienst van het publieke belang? Als je dat niet gelooft, dan is socialisme een veel moeilijker doel. Achter het vernis en de aantrekkelijkheid van ‘gelijkheid’ draait het dan alsnog om ‘links dat zijn zin krijgt’ ten koste van een ander.

Wat is daaraan te doen?

Politici moeten laten zien welke beleidskeuzes er zijn, welke experts geraadpleegd zijn en welke vragen hen voorgelegd zijn. Vervolgens moeten politici in hun eigen woorden aan het publiek uitleggen wat dit betekent. Al die keuzes zijn politiek. Als we dat wat meer laten zien en de politieke inhoud van de keuze uitleggen, hebben burgers een betere basis om de argumenten te beoordelen en te begrijpen dat er verschillen van mening zijn. Dat er geen extern gebod of autoriteit is die een bepaalde keuze onvermijdelijk maakt.

De Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman stelde in een interview dat de postmoderne analyse, die ook wetenschappelijke kennis als een resultante van machtsverhoudingen ziet, de opkomst van het neoliberalisme mogelijk gemaakt heeft. ‘Waarheids- en autoriteitsaanspraak worden hiermee onmogelijk gemaakt, normatieve oordelen afgeschaft. […] Wie stelt dat waarheid slechts een constructie is, opent de deur voor het neoliberalisme.’

Het deconstrueren van de samenhang tussen kennis en macht is een kritische en goede grondhouding en een belangrijk onderdeel van waar de sociale wetenschappen voor zijn. Het gaat daarbij helemaal niet om het ruïneren van kennis en wetenschappelijke claims. Het gaat er om dat we de beperkingen van onze kennis inzien en bescheidener zijn over expertise. Ik word vaak gevraagd om te adviseren over de Brexit en dat plaatst me in een moeilijke positie omdat de Brexit mijn normatieve grondhouding schendt. Ik ben een Europeaan en vind de Brexit pijnlijk. Het is dan moeilijk om een neutrale, onpartijdige expert te zijn, terwijl dat wel is wat expertise vaak betekent. Als ik adviseer over de Brexit is het dus belangrijk om helder te zijn over waar ik sta, zodat de lezer zelf kan oordelen over waar mijn advies vandaan komt. We moeten kritisch zijn over experts, maar beleidsmakers moeten wel geïnformeerd zijn over hun ideeën over wat het beste is om te doen. Het dilemma dat je schetst is eigenlijk: we kunnen niet al te kritisch zijn over wetenschap omdat er dan niets overblijft om beleid op te baseren. Alleen schijnbaar non-politieke neoliberale argumentaties over markten en persoonlijke keuze zouden die leegte dan kunnen opvullen. Maar het idee dat markten non-politieke keuzes mogelijk maken en daarom beter zouden zijn, is zelf heel politiek. Bovendien betwijfel ik of markten non-politieke keuzes mogelijk maken.

Er zijn meer mensen die dit stellen. Ook Susan Neiman stelt bijvoorbeeld dat postmodernisme de weg plaveit voor neoliberalisme.

Postmodernisme kan te ver doorschieten, bijvoorbeeld als het uitdraait op het idee dat je überhaupt niets meer kunt beargumenteren. Dan wordt het een manifest van stilte. Daar ben ik heel kritisch over. Het alternatief is dat we doorgaan met het maken van keuzes, geïnformeerd door wetenschappelijke kennis, maar nu met begrip over wat we eigenlijk doen als we die keuzes maken. Uiteindelijk moeten die keuzes normatief gerechtvaardigd worden. Het is een beetje alsof er een papegaai op je schouder geplakt zit die bij elk groot statement vraagt: waarop baseer je dat, hoe durf je dat te claimen? Irritant, maar wel nuttig, omdat het bescheiden maakt.

Is het probleem niet dat mensen terug willen kunnen vallen op een absolute waarheid?

Habermas geloofde dat wanneer we in een machtsvrije situatie rationele argumenten uitwisselen er uiteindelijk consensus zou ontstaan. Ik ben daar veel pessimistischer over. In zo’n ideale, machtsvrije conversatie zouden we het oneens zijn en waarschijnlijk beter begrijpen waarom we het oneens zijn en het oneens zullen blijven zijn – namelijk omdat we verschillende normatieve overtuigingen hebben. In een minder ideale conversatie hebben we waarschijnlijk minder goed door dat we het oneens zijn vanwege verschillende morele opvattingen. Dat komt doordat de uitkomst van het gesprek beïnvloedt wordt door de machtsposities van de aanwezigen. Maar ook een ideale, machtsvrije conversatie zorgt dus niet voor consensus. De enige manier om aan transparante politieke besluitvorming te doen is om keuzes en standpunten te beargumenteren vanuit je normatieve positie. Dus ja, iedereen moet goed nadenken over waar zijn/haar waarden vandaan komen, wat ze zijn en ze op tafel leggen. Dat is weliswaar geen ideale conversatie, maar wel een transparante. Ik ben dus geen postmoderne pessimist, maar ontleen aan het postmodernisme wel een kritische visie op de omstandigheden waarin een gesprek over politiek kan plaatsvinden.

De Nederlandse PvdA formuleerde de afgelopen jaren opnieuw haar waarden. Critici vinden het leuk en aardig dat de ideologische veren weer opgepoetst werden, maar zagen de onderliggende economische rationaliteit uiteindelijk niet veranderen.

Het is voor een politieke partij heel moeilijk om te breken met de onderliggende economische rationaliteit. Economische vragen en sociaal-culturele kwesties met economische implicaties worden tussen haakjes geplaatst. Want als een kwestie economische implicaties heeft, vindt men dat de kwestie via die economische implicaties aangevlogen moet worden. Als we een competitieve economie willen, dan moet alles daarvoor wijken. Vraagstukken worden opgedeeld in onderdelen waar wel en geen discussie over mogelijk is. Dat leidt tot depolitisering van economische aspecten van die vraagstukken en is in tegenspraak met het politieke karakter van die kwesties.

De waarden van links zijn bovendien wat diffuser geworden en meer afhankelijk van met welk electoraat men praat. Het is een beetje zoals met Obama’s verhaal over verandering: iedereen wil wel verandering, maar wat voor soort verandering? Iedereen is daarom geïrriteerd wanneer de verandering van zijn/haar voorkeur niet plaatsvindt. Bovendien worden burgers aangemoedigd om te denken dat er niets anders is dan een marktplaats van ideeën waarbij je als het ware een keuze maakt tussen een BMW en een Volvo. Dat is problematisch, want je kan niet de wielen van een BMW en de stoelen van een Volvo hebben in dezelfde auto. Je kiest een pakket. De partijen, zeker die op links, zijn niet bijzonder goed in het verpakken van de totaliteit van hun pakket en het verschaffen van coherentie aan dat pakket.

Waarom is specifiek links daar dan niet zo goed in?

Links had een relatief helder, uniform kader van principes met een heldere hiërarchie. Het was vrij makkelijk om te bepalen of een partij socialistisch was en dat deed je op basis van het hele pakket. Maar nu zijn er beleidsthema’s waarop de waarden niet van toepassing blijken te zijn omdat ze bij moeten dragen aan een competitieve economie. Het is heel moeilijk uit te leggen wat daar links of socialistisch aan is. Een boel partijen zeggen daarom, vertrouw ons want we zijn goede technocraten, we zijn competente bestuurders. Een betere benadering zou zijn: vertrouw ons, want we hebben de juiste waarden. We kunnen nog niet precies zeggen waarover we fundamentele keuzes moeten maken want de wereld is veranderlijk, maar deze principes zijn leidend en op basis daarvan kun je ons verantwoordelijk houden.

De politici die ik ken vinden allemaal dat ze de beste bedoelingen hebben omdat ze de juiste waarden hebben. Maar ze weten lang niet allemaal hoe ze beleidsopties in termen van die waarden kunnen evalueren.

Veel politici vinden het moeilijk om normatieve overtuigingen kenbaar te maken en om het uitspreken van die overtuigingen te zien als inherent onderdeel van wat zij doen. Toch zien we dat politici die dat wel doen, vooral als ze dat in een kleinere context met hun achterban doen, veel meer vertrouwd worden dan politici die dat niet doen. Er is heel veel bewijs dat mensen die een face-to-face ontmoeting met een lid van de politieke elite hadden, die persoon veel meer vertrouwen en als uitzonderlijk zien. En dat is omdat ze normatiever waren.

Door Naomi Woltring

Dit interview werd eerder gepubliceerd in Tijd&Taak, november 2018, blz. 25-27.