
‘Overheidsbemoeienis’. Uit: Burgerrecht, 18 mei 1957.
Sinds het begin van de economische crisis in 2008 valt het woord ‘neoliberalisme’ steeds vaker in het Nederlandse maatschappelijke debat. Het neoliberalisme wordt verantwoordelijk gehouden voor de problemen in de bankensector, de privatisering van het spoor en de marktwerking in de zorg. De groeiende aandacht voor het neoliberalisme is opvallend, omdat politici en historici lang hebben aangenomen dat Nederland geen neoliberale politieke traditie kent. In de Verenigde Staten had men de polariserende president Reagan, in Groot-Brittannië voerde premier Thatcher in de jaren tachtig een felle strijd tegen de vakbonden, maar Nederland zou zich aan neoliberale invloeden hebben inttrokken dankzij haar pragmatische overlegeconomie en haar kenmerkende poldermodel.
Dit gangbare beeld heeft de laatste jaren aan zeggingskracht ingeboet. Nieuw onderzoek laat zien dat de neoliberale beweging al in de jaren dertig opkwam, en op veel plaatsen in West-Europa de strijd aanbond met de opkomende verzorgingsstaat. Over de Nederlandse neoliberale beweging is echter nagenoeg niets bekend. In het project ‘Market Makers’ onderzoeken we hoe het neoliberalisme zich in Nederland heeft ontwikkeld en wat zijn invloed is geweest op het Nederlandse sociaaleconomische beleid van 1945 tot 2002. We bestuderen welke politieke denkbeelden kenmerkend zijn voor het neoliberalisme in Nederland, brengen nationale en internationale verspreidingsnetwerken in kaart en taxeren de invloed van neoliberaal gedachtengoed op drie beleidsterreinen: de bijstandswet, volkshuisvesting en de collectieve arbeidsovereenkomst.
Drie deelprojecten
‘Market Makers’ bestudeert de oorsprong, verspreiding en invloed van de Nederlandse neoliberale beweging in drie samenhangende deelprojecten.
Het eerste deelproject (1945-1973) wordt uitgevoerd door Bram Mellink. Hij onderzoekt de invloed van de neoliberale beweging als politieke onderstroom op de sociaaleconomische wederopbouw van Nederland. Het vertrekpunt van zijn onderzoek is dat de verzorgingsstaat niet vanzelfsprekend door crisis en oorlog werd afgedwongen, maar onderwerp was van een internationale ideeënstrijd waar de neoliberalen zich aanvankelijk met veel succes in mengden. Bram onderzoekt vanuit welke ideeën en met welke contacten deze strijd werd gevoerd en tot welke beleidsuitkomsten deze heeft geleid.
Merijn Oudenampsen voert het tweede deelproject (1973-1989) uit. Hij onderzoekt de overgang van het neoliberalisme van kritische onderstroom naar dominant gedachtegoed. Hiermee bestudeert hij wat de invloed is geweest van de neoliberale beweging op de transformatie van het Nederlandse sociaaleconomische beleid in de jaren tachtig. De opkomst van een nieuw beleidsparadigma, de ‘Nieuwe Zakelijkheid’ onder de kabinetten-Lubbers, staat daarbij centraal. Via een netwerkanalyse van betrokken politici en ambtenaren en specifiek onderzoek naar beleidsuitkomsten wordt de invloed van dit nieuwe paradigma onderzocht op de terrein van arbeidsrelaties, bijstand en volkshuisvesting.
Het derde deelproject (1989-2002) wordt uitgevoerd door Naomi Woltring. Zij onderzoekt de normalisatie van het beleidsparadigma van de Nieuwe Zakelijkheid vanaf de vroege jaren negentig. Een belangrijke vraag hierbij is welke ideeën werden gebruikt om het nieuwe beleidsparadigma te legitimeren. Omdat dit project zich richt op een periode waarin het neoliberalisme reeds toonaangevend is, richt dit onderzoek zich hoofdzakelijk op de analyse van ideeën en beleid, met bijzondere aandacht voor de toenadering tussen de PvdA en de VVD en het resulterende Paarse activerings- en dereguleringsbeleid.